De kerk van mijn jeugd

Met tranen in hun ogen keken buurtbewoners verleden week toe hoe hun kerk, de Sint-Urbanus kerk in Amstelveen,  in vlammen opging. Dit godshuis is ontworpen door Pierre Cuypers. Jawel, de architect van het Centraal Station en het Rijksmuseum én van zo’n honderd neogotische kerken. Allemaal  gebouwd rond de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw als blijk van het nieuwe elan van het katholieke volksdeel. Onlangs was de Urbanuskerk met steun van de hele wijk, gelovigen en niet-gelovigen, nog gerestaureerd.

De buurt waar ik opgroeide lag wat verborgen in Amsterdam West, ingeklemd door de spoorlijn naar Haarlem aan de ene kant en de uitlopers van het IJ aan de andere kant. Vanuit de stad was er één toegang tot de wijk; onder het spoor door en dan was je er. Het eerste wat de aandacht trok, was een majestueuze kerk die een maatje te groot leek voor de buurt erachter. De Maria Magdalenakerk was ook van de hand van Pierre Cuypers. Hij was er in geslaagd om op een onmogelijke driehoek een juweel van een gebouw neer te zetten. Het was de kerk waar mijn ouders trouwden, waar ik werd gedoopt, waar we klappertandend  in de nachtmis zaten, waar ik devoot mijn Eerste Communie ontving en waar ik – nog devoter – de voeten van Jezus kuste. In de bruisende volksbuurt, strikt verdeeld in een katholiek en een communistisch deel, was er veel wat ons scheidde en één ding dat ons bond: de Maria Magdalena kerk, boegbeeld en trots van ons allemaal.

Ontdaan kwam mijn opa langs. ‘Ze gaan de kerk slopen. De fundamenten zijn verrot, zeggen ze. Dat liegen ze.’ De kerkelijke machten hadden besloten dat zo’n kerk in zo’n buurt te duur was. Wat rest is een zielig plantsoentje. Dit gebeurde in 1968 en we zijn nu vijftig jaar verder. De buurt treurt nog steeds. Veel meer dan toen voelen we de verbindende kracht van gebouwen in een gemeenschap.  Veel meer dan toen hebben we invloed om niet alles verloren te laten gaan.  De kerk van mijn jeugd zou nu blijven. Leve de sociale media.