Het einde van de zomer

Onderuitgezakt op zo’n moderne loungebank bekijk ik de wereld met een glas wijn in mijn hand. Rondom mij op het terras vrolijke mensen. Een echtpaar op gevorderde leeftijd is aan de overkant van de straat druk in de weer met de afronding van een fietstochtje. Maar daar kan er geen lachje vanaf.

Waar zij gekrompen lijkt, is hij de vlezige kant opgegaan. Zij, mager met kromme rug en een onbestemd permanentje en hij, fors van buik en nog een flinke haardos. Geen van beiden durfde het nog aan een korte broek te dragen. De man hinkt met haperende heup langzaam naar de fietsen. Hij tilt de eerste e-bike op en sjouwt de fiets moeizaam richting zijn auto. De vrouw pakt haar grote bruinleren handtas uit de auto, keert zich van man en auto af en graait in de tas.

Hij schiet maar niet op met de fiets en zij niet met graaien. Eindelijk vindt zij haar portemonnee en schuifelt weg. En hij hijst eindelijk de eerste fiets op het rek. Met een van pijn vertrokken gezicht richt hij zich op, met twee handen in zijn lendenen gedrukt, en draait mijn kant op. Op het terras gaan volle bladen bitterballen rond. De man kijkt er gulzig naar. Althans, ik denk dat hij er naar kijkt.

Maar zijn blik dwaalt af naar rechts van mij en het kijken wordt staren. De grimas verdwijnt van zijn gezicht, hij recht zijn rug en heft zijn kin. Een schamele poging om weer een man in de kracht van zijn leven te zijn. Ook ik kijk naar rechts en zie een jonge meid gekleed in een strak truitje en dito broek met een stuk bloot daartussen. Met verende tred en wapperende lange haren loopt zij, verzonken in haar ouderwetse koptelefoon, mijn wereld uit.

Maar niet uit de zijne; hij blijft haar loerend volgen tot zijn nek vastloopt.
In de verte nadert zijn vrouw.