Vliegvrees

Nee, het is niet door vliegschaamte dat ik zelden in een vliegtuig stap. De controle bij de beveiliging bijvoorbeeld gaat bij mij zo vaak fout, dat alleen daardoor al mijn lust tot vliegen is vervlogen.  

De eerste keer, zo’n twintig jaar geleden, verzocht een bij voorbaat humeurige vrouw mijn bergschoenen uit te doen. Dat kan ik niet zonder stoel, want dan val ik om. Mijn verzoek om een stoel werd als weigering gezien. De rij was lang en de spanning voelbaar. De sfeer werd allengs grimmiger. Ten slotte voerde de nu heel boze vrouw me af naar een kaal hokje waar ik van de hoogste baas, gekleed in indrukwekkend uniform een boetepreek kreeg.  Uit puur lijfsbehoud ging ik diep door het stof.

Een andere keer – ander jaar, ander land – had ik bij de terugvlucht vergeten mijn onvolprezen zakmes met minstens tien hulpstukken uit mijn handbagage te halen. ‘Die nemen we in,’ kreeg ik te horen. Geen sprake van, mijn dierbare zakmes!  ‘Dit zakmes is een erfstuk, ik kan niet zonder. We hebben een probleem.’ De onderhandelingen duurden toch zeker wel een half uur, man en zonen stonden gegeneerd op afstand, tot de andere kant zwichtte. Het zakmes verdween in het ruim, keurig verpakt in een kartonnen doosje met een touwtje eromheen.

Dit jaar moest het vliegen er weer eens van komen. Op vliegveld Rotterdam, klein en genoeglijk, leek alles gladjes te verlopen. Leek, want een frisgeschoren jonge man haalde fronsend mijn handbagage van de band en onderwierp de inhoud aan een minutieus onderzoek. Trots haalde hij het schuldige voorwerp uit de rugtas: een bekertje yoghurt. Restant van een vroeg en haastig ontbijt. Voor de terugvlucht vlogen we van een nóg provincialer vliegveld: niks drie uur van tevoren aanwezig, geen rijen, geen lange tochten op lopende banden, niets van dat al, maar wel controle natuurlijk.

Het poortje piepte, of ik mijn schoenen uit wilde doen. Het poortje piepte, of mijn riem afkon. Het poortje piepte. Enfin, uiteindelijk stond ik in mijn hemd met lichtelijk wanhopige mensen om me heen. De fouilleerkruimeldief er bijgehaald: mijn voorkant, schoon, dan naar de achterkant. Net ter hoogte van mijn heup keek reisgenoot K, druk in de weer met vijf bakken vol kleding en andere attributen, even achterom: ‘O ja, ze heeft een nieuwe heup.’

Meer treinen graag.