
Ooit was er een tijd dat ik rond 21 september min of meer in winterslaap ging. Korte dagen, donkere luchten, regen en storm, de eerste nachtvorst, ik vond het maar niks. En dan moest de winter nog komen. Het lengen van de dagen bracht geen verbetering en in maart had ik het helemaal gehad en wilde ik acuut naar de zon. In april kwam ik weer enigszins tot leven.
Tot er ruim tien jaar geleden iets veranderde; ik deed in de prille lente mijn intrede op de moestuin en mijn eerste daad was het planten van uitjes. Daarom diende de verandering zich niet meteen aan, want ik meende dat vanaf de herfst tot het eind van de winter al het leven diep onder de grond was weggekropen en dat je als mens het beste in je eigen holletje kon blijven. Er was in die maanden dus niets te doen in de tuin. Zo makkelijk kwam ik er niet vanaf, want al in januari moest de appelboom gesnoeid. Ergens in de jaren erna bleek dat vroeg in de winter niet al te diep spitten de structuur van de grond ten goede kwam. Ik deed het allemaal, maar met frisse tegenzin.
Tot de omslag kwam.
Het bleek dat ook de zwarte bes in de winter moest gesnoeid. En wat zag ik? Knoppen! Was er meer te zien misschien? Zeker wel, tijdens de winterspit werd ik vriendjes met het roodborstje. Was er ook meer te doen? Ja knoflook planten bijvoorbeeld. Het veranderende klimaat hielp een handje mee, want eind oktober zijn we pas aan de worteloogst begonnen en het laatste paprikaatje heb ik net geplukt.
Geen winterslaap meer voor mij. Ik blijf wakker.