Ganzen

Het is heet, snikheet. En er komt geen eind aan. Sloom beweeg ik me door het huis. Toch beter binnen dan buiten. Om zeven uur is de zon voldoende afgedaald om me het geschenk van schaduw te geven. Maar de hitte hangt voorlopig nog onbeweeglijk in de straat. Langzaam fiets ik mijn vijf minuten naar de moestuin. Het is stil buiten, doodstil. Geen mens, geen fiets, geen auto, geen vliegtuig, alleen een eenzame bus. Traag dwarrelen uitgemergelde blaadjes naar beneden en landen op hoopjes waar ik ritselend doorheen fiets.

Op de tuin is niemand te zien. Snel zoek ik de schaduw bij het schuurtje op en begin daar aan mijn eindeloze rij gieters. Loom lopen naar de sloot, neer op de krakende knieën, de gieters in het troebele water dompelen en zorgvuldig in evenwicht weer terug.

Geen duif die in een struik neerploft, geen brutale kauw die krassend voor mijn voeten opvliegt, geen halsbandparkiet met zijn ordinaire gekrijs, zelfs de mezen laten zich niet horen. Een roerloze wereld, helemaal alleen voor mij.

Als het gieteren gedaan is, voel ik het eerste avondlijke windje uit de hoge bomen komen. Het brengt iets wat op koelte lijkt.  Ik sta stil en geniet van de vluchtige sensatie van frisheid op natte huid.

De fiets wenkt me en dan hoor ik het. Vlak boven mijn hoofd het luidruchtige gegak van ganzen strak in formatie aan het begin van hun wonderbare reis.

Zelfs aan deze zomer komt een eind.