Aubade

Twee weken geleden. De wereld is grauw, de lucht is grauw en er staat een gemene wind. De kapster heeft me net in de stoel gedrapeerd; kraag omlaag, sjaaltje af en kappersmantel om. Ze staat met de schaar in de aanslag maar dan veert haar aandachtig gebogen hoofd op. ‘Wat hoor ik’ en ze rent naar het raam. Beduusd blijf ik achter en wacht af. Ze komt niet terug en nu hoor ik het ook. Een ononderbroken, doordringend, snerpend maar toch ook een aanstekelijk geluid. Geen ambulance dus.

Het geluid komt naderbij en met wapperende mantel voeg ik me bij mijn kapster. Van rechts komt de muziek de smalle straat in en daar verschijnt een volledig uitgedoste schot met kilt, lange wollen sokken, pet en sjerp. En natuurlijk een doedelzak. Vlak voor de deur van de kapperszaak blijft de man staan en begint aan een aubade. Maar voor wie? Niet voor de buurtbewoners die nieuwsgierig een kijkje komen nemen, ook niet voor ons die met de neuzen tegen de ruit staan gedrukt. Een klein meisje gekleed in een roze prinsessenjurkje met veel pailletjes en dito diadeempje op haar blonde krulletjes, waagt zich buiten en blijft stokstijf staan. De mensen rondom de doedelzak wachten af tot de jarige job mee gaat klappen en vallen haar bij. Ze springt en danst mee op de maat van de muziek. De grote mensen zouden wel mee zouden doen, maar ze behelpen zich met een glimlach om het gelukkige kind.  

Even, heel even, lichtte de wereld op.