De verwende moestuin

De moestuin heeft de tijd van haar leven.
Het begin van het jaar viel haar zwaar. Het regende en regende en het hield maar niet op. Bijna niemand waagde zich op de tuin. Hier en daar stond zoveel water op de grond dat eenden vrij spel hadden en naar hartenlust rondzwommen. Regen stopt altijd wel een keer met vallen en dat was ook nu het geval. De lucht klaarde op en de lente kwam uitbundig.
Toch is het anders dan anders.

De snelweg, een paar honderd meter verderop, maakt weinig lawaai en het ronkende geluid van het dalen en stijgen van vliegtuigen is verdwenen. Eindelijk hoor je nu de vogels. Vroeg in de ochtend en aan het eind van de dag is het een en al gekwetter; mezen, roodborstjes en halsbandparkieten in de tuinen, klepperende ooievaars in de buurt, gakkende ganzen op weg naar het hoge noorden en het driftige getik van een enkele specht in het bos verderop.
Overdag is de moestuin het terrein van mensen. In het begin van het seizoen waren er naast de tuinders en de gebruikelijke ommetjesmakers ook vogelaars. In drommen kwamen stoer geklede mannen en een enkele vrouw door het toegangshek om – getooid met enorme verrekijkers en nog grotere fototoestellen – de zeldzame Europese kanarie te spotten. Al snel waren zij niet meer welkom en dat gold binnen twee dagen ook voor tuinlozen. Alleen de rechtmatige eigenaren mochten het terrein op om naar hun domein te gaan, als ze maar op veilige afstand van elkaar bleven. Ze gehoorzaamden, meestal.

Het is nu een komen en gaan van ijverige tuinbewerkers. Er zijn er die ‘s ochtends komen, er zijn er die ’s middags komen. Hoe dan ook, ze komen elke dag. Of ze niets anders te doen hebben. Het spitten is voorbij, het zaaien van allerlei soorten groente en bloemen is aan de gang, uitjes en aardappels gaan de grond in en een enkeling waagt zich al aan courgettes. Er wordt geschoffeld of het leven ervan afhangt; geen grassprietje of heermoes meer te zien, het zevenblad gaat mee naar huis om pesto van te maken. Als er echt niets meer te doen valt en de hemel maar strakblauw blijft, is de tijd gekomen om in de zon en uit de wind van koffie en koek te genieten. Her en der klinkt zacht gemurmel van stemmen.

Loom en lui ligt de moestuin er als een prinses bij. Zelfs het feit dat de grond kurkdroog is, kan haar niet deren. Zij beziet met groot genoegen hoe de tuinders, gewapend met grote gieters, af en aan naar de sloot lopen om daarna het water met een oneindige toewijding op haar dorstige huid te gieten.

Nee, de tuin hoor je niet klagen.