Naar het buitenland

Er was een tijd dat een reis binnen Europa een groot avontuur was. Ik herinner me de keren dat we ons ver in Joegoslavië waagden. Ja, toen was het nog Joegoslavië. In een rammelende besteleend, volgeladen met kampeerspullen, vertrokken we richting de socialistische heilstaat. Via obscure campings die altijd vlak naast de autobahn lagen (hoe we aan adressen van campings kwamen weet ik niet meer, want van internet nog geen sprake), liepen we in de kokende zon zonder airco in de auto geheid vast bij München in een gigantische file. Als die hindernis genomen was wachtte ons de Würzerpas die Oostenrijk van Joegoslavië scheidde. Zo steil, dat het verhaal ging dat je beter achteruit met je eend de helling kon nemen.

Er was een tijd dat reizen in Europa comfortabel, maar weinig avontuurlijk was. We zoefden in onze gerieflijke auto, met muziekje en koeling, door heel Europa over perfecte snelwegen. Overal was de euro het betaalmiddel, grenscontroles bestonden niet meer, internet verschafte de informatie over campings onderweg. En als de zin om te kamperen ontbrak, namen we gewoon een hotel, tot we alleen nog maar hotels namen.

Nu is reizen weer een avontuur. Na twee jaar Nederland (best wel mooi hoor) trok het buitenland. Bovendien wilden we eindelijk de voucher van een geannuleerde reis opsouperen. Het werd Italië, ooit door ons versmaad, de laatste jaren omhelsd. We vertrokken met twee soorten mondkapjes, voor Duitsland en voor Italië. QR-code geïnstalleerd, het gele boekje laten bestempelen en het voor Italië verplichte DPL-formulier met veel elektronisch geworstel ingevuld. De Duitse autowegen waren een grote bouwput, in Zwitserland werden de tunnels grondig onder handen genomen, zodat zelfs de TomTom en Google Maps niet meer wisten hoe te rijden en ik wanhopig met een overjarige ANWB-kaart op schoot zat. Na twee lange dagen filerijden in de stromende regen bereikten we het beloofde land en een stralende zon.

Nog nooit zo’n ontspannen vakantie meegemaakt. Tot de terugweg.