De peuterpuber

‘Nee, oma, nee’, klinkt het vastberaden uit de mond van mijn tweejarige kleinzoon, als ik hem vraag of hij me wil helpen met koffiezetten, tot voor een week geleden zijn lievelingsklusje. Hij zit volop in wat tegenwoordig de peuterpuberteit wordt genoemd en is aan het experimenteren hoe ver je kan gaan in het nee-zeggen op werkelijk van alles.

Stop.

Ooit nam ik mezelf voor nooit zo’n idolate oma te worden. Klopt, dat voornemen had ik, maar er is het een en ander veranderd tussen toen en nu.

Waar ik me op verkeken heb is hoe vertederend het is om je kleinkind te zien groeien van een hulpeloos baby’tje naar een mensje van twee jaar dat op onderzoek uitgaat, de oren van je hoofd praat, ondeugend is en kan schaterlachen om de gekste dingen. Dat hij speciaal voor oma een vingerverfschilderij maakt streelt mijn ziel veel meer dan ik ooit kon denken.

Wat ik twee jaar geleden ook niet kon bevroeden is dat Corona onze levens overhoop zou gooien en mijn wereld liet krimpen. Ik bezoek geen theaters, bioscopen, restaurants en verjaardagen meer, ik zie alleen mensen die dichtbij wonen en ik knuffel niemand, op Gijs na. Omdat Gijs ook nog eens vlakbij woont, kan ik mijn hart ophalen. Daarom toch nog even verder over wonderboy Gijs.

Elke vrijdagochtend komt Gijs bij ons een broodje eten. Tot verleden week ging dat volgens een vast ritueel. Gijs trok, door zijn vader omhooggehouden, aan de ouderwetse trekbel, eenmaal binnen liep hij naar de keuken, deed de deur van de koelkast open en pakte limonadesiroop. Bij het koffiezetten klonk steevast: ‘Gijs helpen.’ Hij drukte dan op de knoppen van het nespresso-apparaat, deed de cups erin en pakte de melk uit de koelkast, als ik dat dreigde te vergeten. Deze keer ging het anders. Gijs liep niet naar de koelkast, wilde niet helpen met koffie zetten, maar liep door naar de huiskamer waar zijn speelgoed staat. Na zijn inspectieronde klonk het: ‘Opa Kees, voetballen’, zonder vraagteken. Natuurlijk ging opa mee naar buiten. Zat Gijs een week eerder bij het broodje eten nog probleemloos in zijn kinderstoel, nu wilde hij niet meer: ‘Grote stoel zitten’. Bij oma mag dat, thuis niet natuurlijk.

Als Gijs naar huis vertrekt voor zijn middagslaapje, krijg ik een dikke knuffel, wel vijf kushandjes en een zacht ‘doei, oma Jose’.
Corona of niet, dat ik Gijs in de eerste lockdown niet heb vastgehouden, zal me niet meer gebeuren.

Omdat ik vanwege het beperkte sociale leven eindelijk eens tijd heb om de krant te lezen, weet ik dat het virusgevaar niet komt van de kleine nee-zeggers.